Veiligheid sportinventaris en inspectiemethodiek
Hoe zit het ook alweer?
Gebruikers zijn gebaat bij een veilige sportinventaris. Daarom is er een periodieke veiligheids-inspectie voor sportinventaris. Inspecterende bedrijven hanteren daarbij niet allemaal dezelfde systematiek, dat leidt soms tot discussie. Hoe komt dat en zijn er gevolgen voor de veiligheid?
Normen als basis voor de inspecties
Bij inspecties van sportinventaris worden de relevante Europese normen als uitgangspunt genomen. Voor specifieke toestellen, zoals balken, ladders en klimrekken, wordt bijvoorbeeld de norm NEN-EN 12346:1998 gehanteerd. Als er geen specifieke toestelnorm beschikbaar is, geldt de algemene veiligheidseis zoals vastgelegd in NEN-EN 913:2018+A1:2021. Deze normen bevatten technische en veiligheidseisen die als referentie worden gebruikt om te beoordelen of een toestel op een veilige manier ontworpen, geïnstalleerd en gebruikt kan worden.
Normen, zoals de NEN-EN 913, vormen, in tegenstelling tot de regelgeving voor speeltoestellen onder het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (WAS), niet altijd een wettelijke verplichting voor sportinventaris. Ze worden echter wel gezien als een belangrijke ontwerprichtlijn, kwaliteitsstandaard en toetsingskader binnen de branche. Het volgen van een norm laat zien dat het toestel is ontwikkeld volgens de stand van de techniek en de geldende veiligheidsinzichten.
Inspecteurs gebruiken deze normen als hulpmiddel bij hun risicobeoordeling, in combinatie met praktijkervaring, gebruiksomstandigheden, onderhoudsstaat en zichtbare slijtage. De uiteindelijke beoordeling is dus altijd een combinatie van normatieve uitgangspunten en professionele inschatting.
Hoe ontstaan verschillen?
Inspectie systematiek
Verschillen in de uitkomsten van inspecties ontstaan door de interpretatie van de normen. Deze kunnen zwart/wit gehanteerd worden of toegepast vanuit het gebruik. In het laatste geval wordt, naast de veiligheid, nadrukkelijk gekeken of een product nog te repareren is.
Voorbeeld van een interpretatieverschil
Neem een springkast, die qua uitvoering niet helemaal aan de norm voldoet, maar in het gebruik helemaal veilig is. Nijha bekijkt zo’n kast vanuit het gebruik en keurt deze goed. Als de norm zwart/wit gehanteerd wordt, kan dat bij een ander bedrijf leiden tot een opmerking ‘verhoogd risico’.
Wat te doen met verschillen in interpretatie?
De eigenaar van de sportinventaris is altijd verantwoordelijk voor de staat waarin deze zich bevindt. Een periodieke inspectie toont aan dat de veiligheid serieus genomen wordt, als ook opvolging gegeven wordt aan de uitkomsten van de inspectie. Als die uitkomsten gebaseerd zijn op de letter van de norm, dan kan dat leiden tot extra adviezen voor vervanging. Het is aan de eigenaar om een weloverwogen keuze te maken welke adviezen wel en niet opgevolgd worden. Vraag de inspecterende partij naar het risico op onveilige gebruikerssituatie(s) als ervoor gekozen wordt een advies niet op te volgen. Betrek daarbij ook de gebruikers (hoe zetten ze sportinventaris in, hoe vaak gebruiken ze het, enz.).
Blijf altijd alert
Een inspectie is een momentopname
Welke systematiek er ook gehanteerd wordt, na een inspectie ligt er een juiste weergave van de staat van de sportinventaris. Het betreft wel een momentopname. Een dag na de inspectie kan een toestel bij gebruik een defect oplopen. Veiligheid van sportinventaris vraagt dus dagelijks aandacht en is niet af te dekken met alleen het afsluiten van een inspectieovereenkomst.
Conclusie
Bedrijven kiezen hun eigen inspectiemethodiek. Uitgangspunt is een veilige sportinventaris. Het zwart/wit hanteren van de norm of het inschatten van risico’s (= uitgaan van dagelijks gebruik) kan leiden tot verschillen van inzicht. Dat is niet fout maar een kwestie van interpretatie. Het is aan de eigenaar van de sportinventaris welke adviezen opgevolgd worden. Bij twijfel kan altijd een second opinion aangevraagd worden.